Insecten en mijten
Het labo entomologie/acarologie kan u bijstaan met de detectie en identificatie van schadelijke en nuttige insecten en mijten in land- en tuinbouwgewassen, in openbaar groen en private tuinen. Ook insecten en mijten in voorraadgoederen en in woningen kunnen voor identificatie worden aangeboden.
Het labo entomologie is daarenboven Nationaal Referentielaboratorium en beschikt over een ISO17025 accreditatie voor de detectie en identificatie van de quarantaine insecten Thrips palmi en Diabrotica virgifera. Het is door het FAVV ook erkend voor een ganse reeks niet-geaccrediteerde detectie- en identificatie-analyses van (quarantaine) geleedpotigen, zoals voor Drosophila suzukii, Anoplophora spp., Monochamus spp., Epitrix spp. e.a., dit naar aanleiding van FAVV-monitoringscampagnes of import- en exportcontroles op plantaardig materiaal.
Hoe wordt diagnose en opsporing uitgevoerd?
Berlese-trechters | Bewaring vruchten voor uitkweek vruchtvliegen |
De isolatie van de insecten en mijten uit het plantenmateriaal gebeurt de dag van ontvangst met behulp van een stereomicroscoop (directe isolatie). Indien nodig wordt het plantenmateriaal verder onderzocht met behulp van de Berlese-trechter (isolatie onder invloed van licht en warmte), via wastechniek (bv. weekhuidmijten) of met de centrifugatie-flotatie techniek (bv. roest- en galmijten). De detectie van insecten en mijten in voorraadgoederen gebeurt met de stereomicroscoop.
Na de isolatie worden de organismen bewaard in een alcoholoplossing voor verdere identificatie.
Identificatie
De identificatie van de insecten en mijten gebeurt doorgaans op basis van typische morfologische kenmerken. Dit gebeurt met behulp van determinatietabellen en stereomicroscoop of microscoop. Voor kleinere insecten en mijten wordt eerst een microscopisch preparaat aangemaakt.
Bij twijfel worden moleculaire technieken benut voor verdere identificatie of bevestiging. We gebruiken gevalideerde moleculaire (EPPO) protocollen (PCR, q-PCR, RFLP, enz.) voor de bevestiging van specifieke verdachte organismen zoals Thrips palmi, Lyriomyza spp., e.a. In andere gevallen gaan we over tot DNA sequenering. We gebruiken bijvoorbeeld de DNA-barcode, een vrij korte DNA sequentie die specifiek is voor het organisme en het onderscheid maakt met andere verwante organismen. Deze sequentie aligneren we met bestaande databanken en dat geeft ons uitsluitsel over de identiteit van het organisme of van insectenstadia die vaak morfologisch niet correct te identificeren zijn, zoals eitjes, popstadia en larven. Deze moleculaire identificatiemethoden worden ook toegepast om de oorsprong van insectenresten (een stuk antenne, poot of vervellingshuid) te bepalen.
Een uitgebreide insecten- en mijtencollectie is als referentiemateriaal aanwezig.
Feromoonval Ceratitis capitata | Schade van kastanjemineermot Cameraria ohridella | Larve van de bananenvlinder Opogona sacchari in Kentiazaad | Opbouw wespennest |
Schade van Schizotetranychus celarius op bamboe | Galmijt Aceria faginea op beuk |